Op 1 juni 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (de hoogste bestuursrechter) een teleurstellende uitspraak gedaan in een aantal zaken van militairen met een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) of de Militaire wachtgeldregeling 1961 (MWR) die worden geconfronteerd met een AOW-gat.

Volgens de Raad leidt het beëindigen van de UGM- en MWR-uitkering bij de leeftijd van 65 jaar, en het vervolgens toekennen van de volgende compensatie:
a. een bedrag ter hoogte van een netto AOW-uitkering; en
b. het waar nodig verstrekken van een aanvulling tot 90% van hetgeen men op 65-jarige leeftijd netto zou hebben gehad als de AOW-leeftijd niet zou zijn verhoogd
niet tot een ‘excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraak’. De Raad oordeelt dat het onderscheid naar leeftijd objectief kan worden gerechtvaardigd en dat daarom geen sprake is van verboden onderscheid naar leeftijd / leeftijdsdiscriminatie.

Tussen partijen was niet in geschil dat de minister onderscheid naar leeftijd maakt door de UGM- en MWR-uitkering te beëindigen bij de leeftijd van 65 jaar. Alleen: onderscheid naar leeftijd is niet altijd verboden. Als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, kan het onderscheid objectief worden gerechtvaardigd. In dit geval ging het vooral om de vraag of er sprake was van een ‘excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraak’ door de uitkering te beëindigen bij de leeftijd van 65 jaar en vervolgens gedurende het AOW-gat een compensatie toe te kennen.

Wat moet worden verstaan onder de gerechtvaardigde aanspraak?
Tijdens de procedure is namens de UGM’ en MWR’ers aangevoerd dat de ‘gerechtvaardigde aanspraak’ bestaat uit het laten doorlopen van de uitkering tot aan de (nieuwe) AOW-leeftijd. De Raad is het daar niet mee eens en overweegt dat onder de gerechtvaardigde aanspraak moet worden verstaan: de situatie waarbij de AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd 65 jaar is.
In dit kader overweegt de Raad ook dat de minister geen rekening hoeft te houden met de (gevolgen van de) verhoogde pensioenrichtleeftijd. Voor de militair geldt dat zijn pensioen op grond van het ABP Pensioenreglement ingaat bij de leeftijd van 65 jaar (dit kan niet eerder en niet later ingaan). Tot 2015 werd het pensioen opgebouwd tegen een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. Vanaf 1 januari 2015 wordt het pensioen opgebouwd tegen een hogere pensioenrichtleeftijd (thans 67 jaar). Voor de militair betekent dit dat hij het pensioen dat na 2014 is opgebouwd dus ‘vervroegd’ moet opnemen: hij moet het pensioen laten ingaan bij de leeftijd van 65 jaar, terwijl een deel daarvan (het deel opgebouwd na 1 januari 2015) is opgebouwd tegen een hogere pensioenrichtleeftijd. Dit leidt tot een structurele verlaging van het pensioen. De Raad volgt de UGM’ en MWR’ers niet in het standpunt dat de minister dit nadeel moet compenseren omdat ze dat ook bij de burgerambtenaren heeft gedaan. Volgens de Raad verschillen de situaties van elkaar.

Is sprake van een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraak?
Tijdens de procedure heeft de minister individuele inkomensoverzichten ingebracht. De Raad zegt dat hieruit volgt dat tijdens het AOW-gat het netto inkomen om fiscale redenen lager is in vergelijking met de situatie dat de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar zou zijn geweest, maar ‘dat dit verschil beperkt is’. De Raad hecht belang aan het feit dat de minister garandeert dat de militair in ieder geval 90% van de ‘gerechtvaardigde aanspraak’ zal ontvangen. Daarom komt de Raad tot de conclusie dat er geen sprake is van een excessieve inbreuk en dat het onderscheid naar leeftijd objectief kan worden gerechtvaardigd. Kortom: er is geen sprake van verboden onderscheid / leeftijdsdiscriminatie.

De VBM is teleurgesteld. Wij hadden gehoopt de Raad ervan te kunnen overtuigen dat de UMG-uitkering moest doorlopen tot aan de AOW-leeftijd en dat de inkomensval nog steeds excessief is. Hoewel we in de loop van de procedure wel meer compensatie hebben kunnen afdwingen, moeten we genoegen nemen met deze definitieve uitspraak.

Gevolgen voor lopende zaken
De UGM- en MWR-zaken die nog in de verzoek- bezwaar- of beroepsfase zitten, zullen naar verwachting door de minister van Defensie respectievelijk de rechtbanken overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 1 juni 2017 worden afgedaan. Dit betekent dat ook in die zaken zal worden geoordeeld dat de huidige compensatie voldoende is. Het kan nog enige tijd duren voordat alle zaken worden afgedaan. Zodra mr. Hanneke Nummerdor-Buijs de besluiten dan wel de uitspraken in de individuele zaken heeft ontvangen, krijgt de betreffende cliënt bericht.