De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juli meerdere uitspraken gedaan over de AOW-gatproblematiek. De focus voor het defensiepersoneel ligt – heel begrijpelijk – op de uitspraken in de wachtgeldzaken en daarvan afgeleid bij de vraag of de uitspraken in wachtgeldzaken wel of niet vertaald kunnen worden naar de militairen die bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een AOW-gat hebben, omdat hun UGM stopt.

De derde groep die met spanning zat te wachten, zijn de ex-defensiemedewerkers met een BWW-uitkering. Voor de laatste twee groepen bevat de uitspraak in de wachtgeldzaken richtinggevend aanknopingspunten, maar geeft deze geen duidelijkheid.

De CRvB heeft echter de 18e in meer zaken uitspraak gedaan. Uitspraken die even belangrijk zijn, maar (waarschijnlijk) niet die aandacht zullen krijgen als de “defensiezaken”.

Zaak 1
Bij de CRvB lag ook de vraag voor of een tijdelijk verlies aan inkomen (AOW-gat) van een maand geen onevenredig nadeel voor de pensioengerechtigde oplevert. In deze zaak van een vroeggepensioneerde uit de bouw was de insteek niet leeftijdsdiscriminatie vanwege het eindigen van een bepaalde uitkering, zoals in de defensiezaken, maar het onterecht aantasten van een AOW-eigendomsrecht.

Het betoog van betrokkene laat zich samenvatten als: Door de verhoging van de AOW-leeftijd krijg ik later AOW. Mijn ex-werkgever en het pensioenfonds doen niks om mij tegemoet te komen. Ook anderszins kan ik geen beroep doen op een tegemoetkoming. Voor de verhoging van de AOW-leeftijd was ik tussen mijn 15e en mijn 65e verzekerd. Als ik 50 jaar verzekerd was, had ik op het einde recht op een AOW-uitkering van 100%. De verhoging van de AOW-leeftijd is zo vormgegeven dat de verzekeringsperiode zoveel later begint als de AOW later tot uitkering komt. Als de AOW tot uitkering komt als ik 65 jaar en 1 maand ben, dan start de verzekering als ik 15 jaar en een maand ben. Een maand die vroeger wel werd meegenomen, wordt nu niet meer in aanmerking genomen. Dat tast mijn eigendomsrecht aan.

De CRvB overweegt dat reeds opgebouwde verzekeringstijdvakken kunnen worden beschouwd als behorende tot het eigendomsrecht dat door Europese regelgeving beschermd wordt. Dit eigendomsrecht wordt aangetast. De vraag is vervolgens of deze inmenging in het eigendomsrecht gerechtvaardigd is. De Raad beantwoordt deze vraag door te stellen dat aan de wetswijziging een legitieme doelstelling ten grondslag ligt. Deze is volgens de Raad ook proportioneel. Dat alles betekent echter nog niet dat er in concrete gevallen niet toch sprake kan zijn van een onevenredig zware last, aldus de Raad. Of zich in deze zo’n situatie voordoet, is de slotvraag die de Raad zich stelt. En negatief beantwoordt. De overheid heeft allerlei maatregelen getroffen die de effecten van de verhoging van de AOW-leeftijd verkleinen (b.v. door verlenging van de uitkeringsduur voor mensen met een sociale zekerheidsuitkering en de introductie van een overbruggingsregeling). “Dat appellant zijn spaargeld dient aan te spreken ter overbrugging van het inkomensgat leidt gezien alle omstandigheden van het geval niet tot een onevenredig zware last voor appellant als bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM….”

Zaak 2
In een andere zaak was het verschil tussen de oude en de nieuwe AOW-leeftijd 9 maanden. Populair gesteld een AOW-gat van 9 maanden. In deze zaak volgt de Raad dezelfde redenering als in de hierover beschreven zaak. Echter nadat de Raad zich de vraag heeft gesteld of er in deze zaak geen sprake is van een onevenredig zware last, vervolgt de Raad met de opmerking dat de vraag of hiervan sprake is van geval tot geval moet worden vastgesteld op basis van een deugdelijk en individueel feitenonderzoek.

“Of deze verhoging van de aanvangsleeftijd voor betrokkene tot een onevenredig zware last leidt, kan echter pas worden bezien in het kader van de besluitvorming die betrekking heeft op de toekenning van het AOW-pensioen en de ingangsdatum van dat pensioen. Pas op dat moment kan de hoogte van de eventuele schade worden vastgesteld. Enig individueel feitenonderzoek ten tijde van het bestreden besluit en ook nu, kan nog niet leiden tot het oordeel dat betrokkenen ten tijde van zijn pensioengerechtigde leeftijd, die ook nu nog niet vaststaat een onevenredig zware last zal hebben te dragen…….. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat betrokkene nog enige jaren heeft om zich op de (gewijzigde) ingangsdatum van zijn AOW-pensioen in te stellen.”

Kortom: een AOW-gat van een maand is voor de CRvB acceptabel. Of een AOW-gat van 9 maanden acceptabel is, moet te zijner tijd bepaald worden. Daarmee verschuift de duidelijkheid zich naar de toekomst. Het grote verschil tussen beide zaken vormt het gegeven dat betrokkene in de eerste zaak (met het gat van een maand) opkwam tegen een beschikking, waarin hem (met inbegrip van het uitstel) een AOW op een bepaalde datum werd toegekend en betrokkene in de tweede zaak opkwam tegen een (aangevraagd) pensioenoverzicht, waarin zijn pensioenopbouw ingevolge de AOW tot en met 15 april 2014 is beoordeeld. Zijn AOW-datum bereikt hij echter pas eind 2018.