Dat is een uitdrukking van onze minister van staat, Herman Tjeenk Willink. In die paar woorden ligt de kern van onze democratische besluitvorming besloten: het hele stelsel is gebaseerd op de gedachte dat in alle stadia van beleidsvorming tegenspraak nodig is om tot democratisch gedragen wetten en beleid te komen. Betrokken burgers, zorgvuldig acterende ambtenaren, nauwkeurig werkende wetgevingsjuristen, tegendenkers bij adviesorganen en belangenverenigingen en een kritische oppositie: ze kosten tijd, ze zijn soms irritant, maar toch vooral noodzakelijk. Want één foutje in een nieuwe wet en de Staat kan burgers jarenlang benadelen en het draagvlak voor welk besluit dan ook onderuithalen, zo is al meerdere malen gebleken. Gaan we er daar met de Wet op de defensiegereedheid (Wodg) daar weer één aan toevoegen? Wat ons, de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) betreft niet!

105 Geniecompagnie Waterbouw bij een river crossing operation in Duitsland. (Foto: Defensie)

Wij zien en horen van dichtbij dat het ministerie van Defensie worstelt met bestaande wet- en regelgeving om te groeien naar een omvang, waarmee Nederland binnen de NAVO aan afschrikking kan bijdragen en ultiem kan worden ingezet, zoals verwoord in onze Grondwet. Moet je dan met deze wet in staat zijn om met een simpele pennenstreek vele bestaande en zorgvuldig opgebouwde wetten en regelgeving buitenspel zetten? Nee, luidt ons antwoord.

Wij hebben de voor ons belangrijkste bezwaren op dit wetsvoorstel voor u op een rijtje gezet:

  • Verhouding tot staatsnoodrecht – Het betreft een nogal abstracte tekst, die in onze ogen niet overloopt van duidelijkheid. Wat is nu precies de relatie tussen ‘gereedstelling’ en ‘buitengewone omstandigheden’? In eerste instantie lijken deze aan elkaar te worden gelinkt. Wat dan de vraag oproept wat de afbakening is ten opzichte van bijvoorbeeld de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Maar verderop in het wetsvoorstel wordt gesteld dat hier geen sprake is van optreden bij buitengewone omstandigheden. Het kan aan ons liggen, maar dit is niet duidelijk.

  • Objectieve maatstaven – Het gereedstellen door Defensie van eenheden is al zo oud als de weg naar Rome. Het is een primaire taak waar geen begin of eind aan komt. Wij vinden dat de term gereedstelling eenduidiger moet worden genormeerd met objectieve maatstaven die aangeven wanneer er een gewenst eindstadium is bereikt. Als dat niet het geval is, betekent dit een ‘carte blanche’-definitie. De wet is structureel in volle omvang van toepassing. Defensie lijkt vast te houden aan vertaalde NAVO-begrippen daar waar het gereedstelling betreft. Deze geven evenwel onvoldoende richting aan de door ons noodzakelijke geachte objectieve maatstaven.

  • Bevoegdheid – Wie bepaalt nu of de gereedstelling ernstig wordt belemmerd en er een beroep gedaan wordt op deze wet? Er is voor gekozen om deze bevoegdheid neer te leggen bij de regering (middels een Koninklijk besluit), en niet alleen bij de minister van Defensie, en daarmee komt ook het oordeel over noodzaak (onaanvaardbare vertraging) bij de regering te liggen. Echter: het blijft de uitvoerende macht bij wie dit oordeel en besluitvorming is belegd. Dus dit verandert niets aan opgeworpen kritische vragen over rechtszekerheid en vergaande beoordelingsvrijheid. Het blijft, hoewel ingekaderd, nog steeds een vage en open norm.

  • Rechtszekerheid en toetsbaarheid – Wij maken ons zorgen over de rechtszekerheid aan de voorkant en toetsbaarheid aan de achterkant. Omdat aan de minister van Defensie veel beoordelingsvrijheid wordt toegekend, verwachten wij dat het aan de achterkant niet eenvoudig zal zijn om concrete maatregelen succesvol aan te vechten omdat de rechter dan doorgaans terughoudend toetst.

  • Internationale verdragen – Het valt op dat voor de verschillende domeinen (bijvoorbeeld fysieke leefomgeving en informatieomgeving) vrij uitgebreid wordt ingegaan op de diverse internationale verdragen en hoe dit wetsvoorstel zich daartoe verhoudt en dat dit met betrekking tot het personeel niet gebeurt.

  • Gevolgen voor defensiepersoneel – Dit wetsvoorstel geeft aan de minister van Defensie een bevoegdheid om in de gereedstellingsfase af te wijken van de Wet ambtenaren defensie (WAD), indien een goede voortgang van de gereedstelling van de krijgsmacht dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt. Dit omvat het geheel van de rechtspositionele regelgeving, zoals deze is vastgelegd in wetten, bij algemene maatregelen van bestuur, zoals het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) en het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie (BGOD), de inkomstenbesluiten voor beide groepen medewerkers en de hierop gebaseerde ministeriële regelingen en beleid. Dat betekent dat kan worden afgeweken van daarin opgenomen afspraken, begrenzingen en procedures etc. en, indien noodzakelijk, dat een regeling buiten toepassing kan worden gelaten. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben – de mogelijkheden zijn immers divers – op de inkomenssituatie van het defensiepersoneel en op de omstandigheden waaronder dit personeel zijn werk moet doen. Dit raakt niet alleen de defensiemedewerker zelf, maar straalt ook uit naar zijn privéleven.

  • Collectieve belangenbehartiging – Dit wetsvoorstel geeft de minister van Defensie de mogelijkheid om af te wijken van het BGOD. Het wordt hiermee zeer ongewis of en wanneer de minister van Defensie het BGOD buiten werking kan of zal stellen. Dit heeft te maken met het feit dat de minister van Defensie een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt en het om open normen gaat die voor interpretatie vatbaar zijn. Hierbij komt open en reëel overleg met de werkgever Defensie in het geding en daarmee ook de mogelijkheid om te escaleren naar de Advies- en Arbitragecommissie (AAC). De op zichzelf al afwijkende rechtspositie – ook wel de bijzondere positie genaamd – kan hierdoor zonder dat er afdoende balans wordt aangebracht oneindig verder opgerekt worden.

  • Het aanpassen van de Wet op de medische keuringen (WMK) – Dit is een wens van Defensie om (potentieel) personeel breder te kunnen keuren en de medische gegevens langer te mogen bewaren en herkeuring te vergemakkelijken. Dit heeft onder andere betrekking op:
    • De beoordeling voor de totale operationele inzetbaarheid van de militair aan de hand van afwijkende – nog niet specifieke – regels van wat nu al mogelijk is volgens de wet.
    • Het beoordelen/beslissen tot functietoewijzing: ook dit betreft een niet genormeerde verbreding van mogelijkheden om een groep van functies voor de militair uit te sluiten bovenop de al bestaande brede mogelijkheden.
    • De plaats van de keuring in het proces: normaal vindt de medische keuring pas plaats als alle andere beoordelingen hebben plaatsgevonden en de werkgever op grond daarvan voornemens is om de keurling aan te stellen. Voor militairen en de politie is er één uitzondering opgenomen: de medische keuring mag plaatsvinden vóór het veiligheidsonderzoek (VGB). Dit wetsvoorstel beoogt meer flexibiliteit te bieden. Waarom die flexibiliteit nodig is, wordt echter nergens toegelicht. Nu het gaat om een inbreuk op de privacy en het bijzondere persoonsgegevens betreft, behoeft dit een dragende motivering. Een motivering die ook belicht waarom minder ingrijpende maatregelen, bijvoorbeeld in de bedrijfsvoering, geen soelaas zouden bieden. Wat ons betreft moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat keurlingen worden onderworpen aan een medisch onderzoek terwijl later in het proces blijkt dat ze op basis van andere (minder ingrijpende) beoordelingen niet in aanmerking komen voor een aanstelling.
    • De bewaartermijn van medische gegevens. Het is niet uit te sluiten dat die wordt opgerekt. Echter, nergens wordt toegelicht wat de noodzaak en het doel hiervan zijn.
    • Individuele gezondheidsmonitoring middels draagbare sensortechnologie. Dit is in dit wetsvoorstel opgenomen omdat het anders via andere wetgeving moet plaatsvinden. Dat alleen al is een slecht argument. Het is discutabel wat deze monitoring bijdraagt aan de gereedstelling. De reden voor monitoring is immers epidemiologisch onderzoek.

Er zijn nog veel meer juridische, wetstechnische en inhoudelijke argumenten aan te dragen waarom dit wetsvoorstel niet houdbaar is. Overal ademt het voorstel echter vooral: laten we alles wat in bestaande wetgeving mogelijk lastig is, maar op een hoop vegen en een ruim geformuleerde vrijbrief tot stand brengen om daar niet mee geconfronteerd te worden. De in bestaande wet- en regelgeving al opgenomen ruimte biedt in het personele domein voldoende manoeuvreerruimte om af te wijken van de op basis van checks en balances tot stand gebrachte rechtspositie.