Word lid
Dankzij een tijdelijke RVU-regeling (Regeling Vervroegd Uittreden) konden werkgevers en werknemers afspraken maken om sommige groepen werknemers met zwaar werk eerder te kunnen laten stoppen met werken zonder dat daar een fiscale boete (de zogeheten RVU-heffing) tegenover stond. Deze tijdelijke RVU-regeling is onderdeel van het Pensioenakkoord uit 2019 en is geldig tot 1 januari 2026. Ook een groep defensiemedewerkers valt, op basis van afspraken die Defensie en de bonden hebben gemaakt, onder deze tijdelijke vrijstelling van de heffing, namelijk een specifieke groep burgerpersoneel met belastend werk (zie dit artikel).
(Het gaat hier nadrukkelijk niet om militairen. Die vallen onder de Uitkeringswet Gewezen Militairen.)
Zonder verdere maatregelen dreigde de tijdelijke mogelijkheid om aan te vragen eerder te stoppen met werken dus vanaf 1 januari 2026 weer te verdwijnen. In oktober 2024 hebben het kabinet, vakbonden en werkgeversorganisaties een onderhandelaarsakkoord bereikt over een blijvende, gerichte RVU-regeling voor werknemers met zwaar werk. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën werken nu aan de wetswijziging om de drempelvrijstelling van de RVU structureel te maken. Hiermee blijven RVU-regelingen, onder bepaalde voorwaarden, ook na 1 januari 2026 mogelijk. Met de RVU-drempelvrijstelling mogen werkgevers aan oudere werknemers, die 36 maanden of minder van hun AOW-leeftijd zijn verwijderd, een uitkering verstrekken tot aan een maximale hoogte.(In 2025 is die uitkering maximaal 2273 bruto per maand; in 2026 zal dit bedrag hoger uitvallen.)
Goedkeuring TNO nodig
RVU-regelingen blijven dus mogelijk, maar mogen uitsluitend gericht zijn op werknemers met zwaar werk en moeten bedoeld zijn voor een afgebakende doelgroep, inclusief onderbouwing. Alle cao-partijen die nu een RVU-regeling hebben, moeten in overleg. Ze moeten bepalen of voortzetting na 2025 wenselijk is, of dat alternatieven – zoals verlofsparen of een vitaliteitspact – beter passen voor hun werknemers met zware functies. Kiezen cao-partijen ervoor om de RVU-regeling voort te zetten na 2025, dan moeten zij de doelgroep nauwkeurig afbakenen, op basis van centrale richtlijnen.
TNO is aangewezen om deze afbakening te beoordelen (en daarna goed dan wel af te keuren). Daartoe richt TNO een expertisecentrum zwaar werk op, dat na de zomer operationeel zal zijn.
Om op basis van objectieve criteria tot een onderbouwde afbakening te komen, heeft TNO een kader ontwikkeld. In dit kader staan de belastende elementen beschreven waar TNO naar kijkt voor de beoordeling. Hiermee kunnen cao-partijen aan de slag met het in kaart brengen van bezwarende functies of werkzaamheden. De cao-partijen leveren de onderbouwde afbakening van hun RVU-doelgroep vervolgens in bij het expertisecentrum. Op basis van de aangeleverde documenten komt het expertisecentrum met een advies richting cao-partijen.
Het is niet de bedoeling dat RVU-regelingen uitgroeien tot een soort algemeen vroegpensioen. De ontwikkelingen blijven gemonitord worden en daarbij wordt ook gelet op de signaalwaarde van 15.000 deelnemers per jaar in Nederland.
De VBM vindt het belangrijk dat er voor bepaalde groepen burgermedewerkers een regeling is, die hen in staat stelt het arbeidsproces eerder te verlaten. Een RVU-regeling moet daarom ook in de toekomst beschikbaar blijven. Op basis van de toetsingscriteria moet dit voor defensiemedewerkers lukken. Daarnaast zet de VBM zich in voor het treffen van maatregelen die de ergste vormen van belasting zoveel mogelijk wegnemen.